Bokrijk


Vandaag vertrek ik op uitstap naar Bokrijk en ga de regio in de omgeving gaan verkennen met de fiets. Nabij de ingang van het openluchtmuseum staat in een park het kasteel van Bokrijk.
Het kasteel is pas in 1891 gebouwd door Edgard Maris, een rentenier uit Hasselt. Hij had het hele domein Bokrijk in 1889 voor 260.000 frank gekocht van de familie Coghen. Op de plek waar de oude herenhoeve stond, liet Maris een kasteel in Maaslandse neo-renaissancestijl bouwen. Een paar jaar later vertrok hij weer en kwam het domein in handen van graaf Ferdinand de Meeûs, die het kasteel uitbouwde met een rechtervleugel en kapel. Hij legde het park aan met wegen en dreven. De graaf overleed in 1916 en zijn familie verkocht het domein aan Joodse makelaars uit Duitsland. In de jaren ‘20 werd de Boerenbond eigenaar en die verkocht het domein in 1938 aan het provinciebestuur van Limburg. In de jaren vijftig besliste de provincie er een openluchtmuseum in te richten, dat in 1958 opende.

Ik kan hier in het park ook een standbeeld zien van de voormalige Limburgse gouverneur Louis Roppe van 1950 tot 1978. Louis Roppe was initiatiefnemer voor het tot stand komen van het Domein Bokrijk met de uitbouw van het openluchtmuseum. Jozef Weyns was de eerste conservator van het museum. Het werk van Pieter Bruegel de Oude was een belangrijke inspiratiebron voor hem. Het is veelzeggend dat hij het museum, nog voor de oprichting in 1958, Bruegelheem wilde noemen. Ook voor de vormgeving en de inrichting van de gebouwen liet Weyns zich beïnvloeden door het werk van Pieter Bruegel. Zo werden er bouwelementen aan een hoeve toegevoegd opdat die zouden lijken op een typische “Bruegelhoeve”, die Bruegel verschillende malen schilderde.

De deuren van het openluchtmuseum gaan open en ik wil het wel ontdekken. Het Openluchtmuseum ligt in een 550 hectare groot park. Het openluchtmuseum Bokrijk herbergt een unieke verzameling authentieke gebouwen met huisraad en bijhorend alaam, afkomstig uit verschillende Vlaamse regio’s en tijdsperiodes. Dankzij deze indrukwekkende verzameling representatief onroerend erfgoed van 120 historische gebouwen is het openluchtmuseum sinds 1996 beschermd als monument. Het bezoek aan het openluchtmuseum is gekoppeld aan de interactieve expo “De wereld van Bruegel”. Je volgt hier eigenlijk wegwijzers van de Bruegelroute en komt zo op verschillende locaties of Bruegelhaltes in het openluchtmuseum, waar je meer te weten kan komen over Pieter Bruegel de Oude en zijn zonen. Het is een parcours van ongeveer 4 km in één richting.

Pieter Bruegel de Oude was een Brabantse kunstschilder en één van de meest getalenteerde kunstenaars van de 16de eeuw. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge (1564-1638) en van Jan Brueghel de Oude (1568-1625). Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder "h" dus), maar zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Pieter Bruegel de Oude wordt in de literatuur soms ook de "Boeren-Bruegel" genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes uit het boerenleven afbeelden. Ook staat hij bekend om zijn landschappen. Zijn werk wordt generatie na generatie herontdekt en behoort tot ons collectieve geheugen. Bruegels faam staat in schril contrast met de feitelijke kennis over ‘s mans leven. Zijn precieze geboortedatum en -plaats zijn tot op vandaag onbekend. Reeds tijdens zijn leven is Bruegels werk bijzonder populair. Maar vooral na zijn dood wordt het duchtig gekopieerd, in de eerste plaats door zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude. Pieter Bruegel de Oude wordt zo de stamvader van een kunstenaarsdynastie. Hij wordt algemeen beschouwd als de grootste schilder uit de 16e eeuw. Reeds in de 16e eeuw erkenden Habsburgse verzamelaars de uitzonderlijke kwaliteit en originaliteit van de werken van Bruegel en daarom werden ze door hen ook gekocht. De populariteit van Bruegel komt ook voort uit de verbluffende composities zelf, die vaak moraliserend zijn en heel veel personages neerzetten, waardoor de kijker wordt uitgenodigd om na te denken over de veelgelaagde complexiteit van de beeldinhoud.

Op het parcours kom ik als eerste een replica van een kelderhut of kuilwoning tegen uit Koersel, maar deze was men bezig aan het restaureren. Een kelderhut of kuilwoning is een ruimte die deels in de grond is ingegraven. Kuilwoningen komen bijna overal in de wereld in allerlei vormen voor. Ook op de Kempense heide stonden kelderhutten. Waarschijnlijk woonde er niemand in deze kelderhut. Kelderhutten dienden vermoedelijk alleen als tijdelijk verblijf dicht bij de heide. Herders, ambachtslui, vissers of nieuwe inwoners maakten er kortstondig gebruik van. In crisistijd fungeerden ze mogelijk als noodverblijf voor arme mensen. 

Vervolgens kom ik op een plein waar ik een kerk zie. Deze kerk werd in de 11de eeuw gebouwd en stond in Erpekom tot 1960. De kerk werd verworven door Bokrijk in 1959. De muren van de kerk zijn uit verschillende materialen opgebouwd. Het middelste gedeelte bestaat uit zwerfkeien. Dit is de ruimte die als eerste is gebouwd. De onderdelen die zijn gemaakt met bakstenen zijn hier later aan toegevoegd. Het vierkanten koor werd in de 12de of 13de eeuw aangebouwd en de toren in de 16e eeuw. In het dorpsleven stond de kerk centraal. De kerk was de plek waar belangrijke rituelen zoals huwelijken plaatsvonden en waar dorpelingen bij elkaar kwamen voor misvieringen. De kerkklokken speelden ook een belangrijke rol. Ze kondigden kerkdiensten aan, maar ook naderend gevaar. Verder gaven ze bijvoorbeeld het sein om herbergen te sluiten of om de jacht te openen. Ik ben ook binnen in de kerk gaan kijken en vond dat het interieur een sobere indruk gaf. Ik zag hier enkele laatmiddeleeuwse beelden in de kerk staan. Rond de kerk zag ik stenen grafkruisen staan op toch een afstand van elkaar.

Nabij de kerk kan ik ook een replica zien van een schandpaal. Tijdens het Ancien Régime was er, in wat nu België is, ook op het vlak van rechtspraak eeuwenlang geen eenheid. Niet overal golden dezelfde regels. In 1804 werd het Franse Burgerlijk Wetboek, de Code Civil, hier van kracht. Vóór de Franse tijd was de schepenbank verantwoordelijk voor de lokale rechtspraak. De schepenen voerden het proces en stonden in voor de strafuitvoering. Oorspronkelijk sprak men recht in open lucht onder een linde- of eikenboom. Veel schepenbanken stonden dus onder een boom. De documenten over de zaak die de schepenbank zou behandelen, hing men aan de takken van de boom. Vandaar komt de uitdrukking ‘een zaak is hangende’. De meest gebruikte straffen waren: een boete, aan de schandpaal stellen, geseling, brandmerken, een bedevaart of verbanning. Er waren maar enkele schepenbanken die de doodstraf mochten uitspreken. De meeste straffen moesten de dader publiek vernederen en een afschrikwekkend voorbeeld stellen. Een beetje verder onder een boom heb ik ook een replica van een schepenbank gezien.

Op het plein zie ik ook een woonstalhuis in L-vorm uit het midden van de 18de eeuw. In het woonhuis werd vroeger een herberg uitgebaat onder de naam “In den Hertog”. Momenteel bevindt zich hier de museumshop.

Vervolgens kom ik een dwarsgerichte schuur uit Lommel-Kattenbos tegen. Het gaat om een driebeukige schuur, waarin de dorsvloer dwars ligt ten aanzien van de lengterichting van het gebouw. Plattelandsbewoners bouwden hun huizen met materialen uit de streek. Deze schuur toont dat goed: ze heeft een houten skelet, lemen muren en een strodak. Het skelet bestaat uit eikenhout. Die harde houtsoort leent zich goed voor de woningbouw. De schuur uit Kattenbos deed dienst als opslagplaats voor de oogst, maar bood af en toe ook onderdak aan koeien en schapen. Binnen in de schuur was er een tentoonstelling en kon je uitleg lezen over enkele werken van Pieter Bruegel de Oude. Hier kan je ontdekken wat een uitzonderlijk landschapskunstenaar hij was. In Bruegels landschappen zien we vaak dezelfde elementen: een stukje platteland, een stadsgezicht in de verte, velden, weiden, glooiende heuvels, rotsen, een kronkelende rivier die ons oog naar de horizon leidt. Hier kan je de schilderijenreeks “De maanden” ontrafelen. Deze reeks schilderde Bruegel voor het buitenverblijf van een rijke koopman Nicolaes Jongelinck. Ze bestond uit zes panelen en tonen de opeenvolging van de seizoenen aan de hand van telkens twee maanden. Je zag op zes verschillende televisieschermen naast elkaar zijn schilderijen afgebeeld.

Naast de schuur kan ik ook een zaagstelling zien. Het werd gebruikt om boomstammen te verzagen. De ene zager stond boven op de stelling, de andere er onder. Beurtelings trokken ze de kraanzaag omhoog en naar beneden. Plattelandsbewoners bouwden hun huizen met materialen uit de streek.

Naast de schuur kon je een teutenhuis zien uit Eksel. De bouwperiode was de 17de en 18de eeuw. Dit teutenhuis is naar Bokrijk gekomen in 1966. Eén blik op dit huis en je weet dat hier geen arme boeren woonden. Teuten waren rondtrekkende handelaars en vakmannen uit de Kempen. Dat was vaak een winstgevend beroep. Daardoor konden ze mooie, grote, stenen huizen bouwen, die leken op de huizen van de toenmalige stedelijke burgerij. In Eksel en omgeving waren er heel wat teutenfamilies met zo’n huis. Dit teutenhuis met lange gevel is volledig opgetrokken in baksteen. Aan elk raam bevinden zich luiken. Naast de woonvertrekken bevinden zich onder het zelfde dak een koe- en paardenstal, een schuur en een karhuis.

Nabij dit teutenhuis staat de Wellenshoeve. Deze hoeve verhuisde als eerste gebouw naar Bokrijk. De hoeve had voor kunstschilder Charles Wellens, die de overbrenging coördineerde, een grote persoonlijke waarde. Hij kende de hoeve nog uit zijn jeugd. Kunstschilder Charles Wellens was een van de grote bezielers van het openluchtmuseum Bokrijk. Hij zag het domein als een verzameling van pittoreske hoeves uit de Kempen. De opstelling moest kunstenaars inspireren en wandelaars laten genieten van de sfeer van de Kempen van weleer. Boerderijen en bedrijfsgebouwen die op het punt stonden voor altijd te verdwijnen, kregen onder Wellens opvolger, conservator Jozef Weyns, een nieuwe plaats.

Ik kom nu aan bij de Bruegelhoeve uit Vorselaar (ca. 1600). Het is een gedeeltelijk gereconstrueerd woonstalhuis uit de Kempen, zoals dat wordt aangetroffen op de schilderijen van Pieter Bruegel. Het was bij de 400e herdenking van Bruegels overlijden in 1969 dat het bouwwerk werd omgedoopt tot Bruegelhoeve. Typisch is de overkragende bovenverdieping van het lemen woongedeelte. De inrichting van de kamer is geïnspireerd op een gravure van Bruegel. Rond het huis merk ik dat er druiven tegen de gevel groeien. De tegenoverliggende schuur is afkomstig van Mol-Sluis uit de 18de eeuw en is naar Bokrijk gekomen in 1957. Het is een unieke driebeukige schuur met dwarsgerichte dorsvloer. De schuur heeft een rieten dak. Aan de schuur is er onder het afdak ook een opening voorzien waaronder men de karren plaatste.

Binnen in de Bruegelhoeve kon je ook weer meer te weten komen over Pieter Bruegel de Oude. Ik werd verwelkomd door dames in traditionele klederdracht uit die tijd. In deze ruimte kan ik Breugels meesterwerk over de prenten “De vette keuken” en “De magere keuken” bewonderen. Beide prenten zijn gebaseerd op verloren ontwerptekeningen van Pieter Bruegel de Oude. Ik kan hier de twee prenten naast elkaar zien. In alles zijn de twee keukens elkaars tegenpolen. Terwijl in “De magere keuken” de schappen leeg zijn en de figuren uitgemergeld, zijn in “De vette keuken” de buiken goed gevuld en pruttelen volle potten op het vuur. Opmerkelijk was dat op de prent van de vette keuken aan de deur een uitgemergelde figuur wou binnenkomen, maar niet welkom was in de vette keuken. In de prent van de magere keuken stond dan aan de deur een figuur met een volle buik die eigenlijk ook niet welkom was in de magere keuken. De gravures confronteren het publiek met eeuwen van koken op vuur, met smaken en cultuurgebruiken van voor 1800. Samen verbeelden de prenten de tegenstelling tussen “vet” en “mager” of rijk en arm. Het thema was bijzonder relevant in Bruegels tijd. Voor een groot deel van de bevolking was de arme keuken schering en inslag, terwijl enkelingen in overvloed leefden. Binnen in dit huis kon ik ook huisraad zien, dat ook te vinden was op de prenten. De huisraad of voorwerpen hebben hetzelfde uitzicht als in Bruegels tijd.

Ik stap verder op het parcours en passeer een moestuin. Het zijn vrijwilligers die de groentetuin hier onderhouden. Ik bereik de windmolen van Mol-Millegem uit de 18de eeuw. Het is naar Bokrijk gekomen in 1955. Het molenhuis is wendbaar en draait hier rondom als een grote vierkante kast, om de wieken in de wind te kunnen zetten. Met de hefboom of ‘staart’ kunnen molenaars de molen naar de wind draaien. Bij deze molen draaien dus zowel de wieken als de romp mee. Dit molenhuis rust op een onderstel dat eruitziet als een houten piramide. Onder die piramide staan gemetselde blokken, teerlingen genaamd. Ik ben ook eens onder de piramide gaan kijken. Het gebouw heeft uitzonderlijke architecturale en technische waarden. De schuitvormige kap is typisch voor de Kempen.  Daarnaast is de molen zeer goed aangepast in functie van het gebruik en het klimaat. Er zijn houten shingles aangebracht die de wind moeten opvangen terwijl de andere gevels bekleed zijn met houten planken die wit zijn geverfd. De molen diende om graan tot meel te malen. De zware zakken graan werden met een touw omhoog getrokken. Vervolgens werd het graan tussen de maalstenen gemalen. De molenwieken drijven die maalstenen aan. In de maalstenen waren lijnen gekerfd om de graankorrels kapot te breken. Het ruwe oppervlak van de molensteen zorgde ervoor dat de korrels fijn gemalen werden.

Ik kom nu een langgevelhoeve tegen waar de voornaamste functies onder één dak zijn verenigd. Deze boerderij werd in 1815 gebouwd. Je kan zien dat het langgevelhoeve een rieten dak heeft. In de stallen kan je oude werkgereedschappen zien waaronder een kruiwagen volledig vervaardigd in hout. Door de hoge sterftecijfers werden veel mensen op jonge leeftijd weduwe of weduwnaar. Alleen rondkomen was moeilijk, dus hertrouwden zij. Heel wat volwassen kinderen bleven bij hun ouders inwonen omdat een eigen huishouden te duur was. Ook in deze boerderij woonden meerdere generaties samen.

Je kon hier op het erf ook een aparte bakoven zien die langs de weg stond. Men deed dit zodat er meerdere gezinnen er gemeenschappelijk van gebruik konden maken. In de tuin van deze hoeve heb ik ook een bijenhal gezien. Je kan op een plank onder een rieten afdak verschillende strooien bijenkorven zien. Naast de hoeve is er een weide waar er ezels staan en ook enkele bokken.  

Ik kom nu een touwslagerij tegen en dit kot was niet meer dan een houten barak. Deze touwslagerij uit de tweede helft 19de eeuw is een klein werkhuisje met plankenwanden. De touwen werden gemaakt van hennep die op het land geoogst werd. 

Een beetje verder kan ik een watermolen uit 1702 zien, waarmee er olie werd gewonnen. Het is een olieslagmolen uit Ellikom en is in 1963 naar Bokrijk gekomen. In deze molen perste men olie uit raapzaad, koolzaad en lijnzaad. Raapzaad en koolzaad leverden olie op om in de keuken te gebruiken. Van de olie uit lijnzaad maakte men brandstof voor olielampen, zeep en mengstof voor de productie van verf. Na het persen van olie uit zaad blijft er een soort harde koek achter. Die oliekoek diende als veevoeder.

Vervolgens zie ik een schaapskooi, een klein gebouwtje dat afkomstig is uit Neerpelt. Ze was toegankelijk langs de dwarsgerichte voorgevel. De belangrijke textielcentra in Vlaanderen haalden hun wol aanvankelijk uit Engeland. Door de oorlogen in de 16e eeuw was dat niet meer mogelijk en zochten ze nieuwe leveranciers. Zo werd de schapenteelt op de grote heidegebieden van de Kempen rendabel voor de lokale boeren. De schapenteelt bleef in de Kempen voortbestaan tot in de 20e eeuw.

Het volgende gebouw dat ik tegenkom is een smidse uit Neeroeteren. Dit kleine bedrijfsgebouw in vakwerk werd opgetrokken rond 1860. Het atelier van een dorpshoefsmid werd erin ondergebracht. In de hoefstal onder de afhang, werden de paarden beslagen. Aan de achterzijde van het gebouw staan de blaasbalgen waarmee het smidsvuur van zuurstof voorzien werd. Paarden moesten regelmatig nieuwe hoefijzers krijgen. De smid sloeg die onder de hoeven van het paard en verzorgde de hoef. Paarden beslaan was de belangrijkste activiteit van de dorpssmid. 

Ik kom nu terecht op het erf van de Kilbershoeve uit Meeuwen. Hier ontdek je alles over het vakmanschap brood. Geconcentreerd op één erf in het museum ontdek je de collectie bakkersgereedschap, maar ook de vele tradities rond brood, de betekenis en het belang ervan. De schuur op het erf onderging een doorgedreven restauratie en is voortaan ingericht als een broodatelier. De koestal en het woonhuis lagen onder hetzelfde dak. Zo kon de boerin makkelijk de dieren voederen en melken. In de Kempen bleven de koeien vaak op stal: het was een ‘potstal’, waar hun mest opgepot werd. Die mest was nodig om de landbouwgrond vruchtbaarder te maken. De boeren verspreidden de mest, vermengd met stro en heideplaggen, over de akkers. In de Kempen bakten veel mensen hun brood zelf. Meestal was dat roggebrood. De oven stond in een apart gebouwtje: het bakhuis. Daar mengde en kneedde de boerin gewoonlijk het deeg. Het gezin stak de houtoven maar 1 keer per week aan en bakte voor een hele week. 

Ik merk een groot en hoog huis op uit de 16de eeuw. Dit is het Hooghuis uit Tessenderlo-Schoot en is een weerspiegeling van de status die de vroegere bewoners genoten. De families die er woonden waren welgesteld. Het is grotendeels van baksteen en heeft een verdieping. De bovenverdieping, eerder een uitzondering in de landelijke bouwkunst en het recht duiven te houden getuigen van hoge standing. In tegenstelling tot de lemen boerderijen is dit huis, naar stedelijk voorbeeld, in steen opgetrokken. In de gevels van dit huis zie je verschillende ‘metselaarstekens’: ruiten, harten en Andreaskruisen. De bakstenen werden hiervoor bijvoorbeeld harder gebakken of geglazuurd. De tekens hadden mogelijk een beschermende, decoratieve of sociale betekenis. Op dit erf staan nog twee andere gebouwen : een grote schuur met schaapskooi uit Olen en een turfschob uit Kalmthout. Deze turfschob is een klein driebeukig gebouwtje met twee gebinten en een strooien dak. De wanden waren uit stro. Men sloeg er turf op, de meest gangbare brandstof.

Ik passeer een woonstalhuis, een paardenstal en een schuur uit de 18de eeuw, die afkomstig zijn van een grote Kempense boerderij uit Oevel. Ook zie ik terug een bakhuis in baksteenmetselwerk met oven, die ondersteund wordt door twee gemetste bogen. Onder deze bogen werd hout te drogen gelegd. Het dak werd gedekt met pannen omwille van het brandgevaar.

Bij de volgende hoeve viel mij het varkenshok op. Het varkenshok, met een houten beplanking tegen de tocht, was bestemd voor vier varkens. De voederbakken werden in de dwarsgerichte gevel aangebracht. Naast het varkenshok kan ik een eenvoudig vrijstaand gebouwtje zien. Je weet onmiddellijk dat dit gebruikt werd voor sanitaire voorzieningen. Dit toilet en het varkenshok werden omstreeks 1960 afgebroken en wederopgebouwd in Bokrijk. Ze waren afkomstig van een boerderij uit Westmeerbeek. Naast de hoeve zie ik hier ook een relatief groot bakhuis aan. Op het binnenplein merk je een waterput op.

In een schuur, afkomstig uit Wortel werden er workshops voor kinderen gegeven. Hier kunnen ze knutselen en oude ambachten uitproberen zoals leder-, textiel- en houtbewerking. De schuur is in leem opgetrokken en ze is gewit. Binnen is de driebeukige structuur duidelijk zichtbaar.

Vervolgens kom ik de pastorij uit Schriek tegen. Er stonden stellingen rond het gebouw. Men was bezig met het restaureren ervan. De pastorie uit 1776 wordt van in de toegangspoort tot aan het achterpoortje van de tuin beheerst door een strikt volgehouden symmetrie. Links en rechts van het met plantsoenen opgesmukt voorhof, bevinden zich bijgebouwen waar vroeger de paarden en de koetsen gestald werden. Op het platteland was de pastoor een van de belangrijkste figuren in het dorp. Hij was een vooraanstaand en geleerd man met veel gezag. Naast religieuze taken, zoals de mis opdragen, sacramenten toedienen en catecheselessen organiseren, vervulde hij ook maatschappelijke taken zoals zieken- en armenzorg. Hij was ook verantwoordelijk voor het bijhouden van de parochieregisters, waarin doopsels, huwelijken, begrafenissen, … werden genoteerd. Om zijn huishouden te doen, voor hem te koken en de pastorij te onderhouden, had de pastoor een meid of huishoudster.

Ik volg verder de Bruegelroute en kom terecht in een bos. In Bruegels tijd was het bos het domein van rovers, vrijbuiters, verstotelingen en van de “wildeman”. Die staat symbool voor het onbekende, het primitieve, de driften. Kortom, voor alles wat niet in de klassieke maatschappij hoort. In het bos kon je een hut zien. Men stelt het voor als de hut van de hedendaagse wildeman.

Ik kom nu op mijn weg een kapelletje tegen. Overal in Vlaanderen zie je kapelletjes in alle maten en vormen. Niet de Kerk, maar de gelovigen zelf richtten die kapelletjes op. Mensen kwamen er bidden, een heilige vereren, om genezing vragen, kaarsjes branden, overledenen herdenken, … Daarbij was de grens tussen geloof en bijgeloof vaag. Die volksdevotie was een belangrijk onderdeel van de religieuze beleving van gewone mensen. In Bruegels tijd stond het leven van mensen in het teken van het hiernamaals. Wat je op aarde zaaide, oogstte je in de hemel.

Ik kan hier ook een watermolen uit de 18de eeuw zien. Hij is afkomstig uit Lummen en werd gebruikt om graan te malen. Ik merk een houten waterrad op aan de zijkant van de molen. Het is een onderslagmolen, want het water stroomt onder het houten rad door en brengt het rad onderaan in beweging. Bij andere molens valt het water van boven of halverwege op het rad.

Ik kom aan op een erf met verschillende gebouwen, waaronder een mooi woonhuis uit de 19de eeuw. Het is afkomstig uit Hoogstraten en ik kan luiken zien aan de ramen. De gebouwen op dit erf illustreren samen de bedrijvigheid op een druk boerenerf. In het ‘rossekot’ werd, onafhankelijk van water of wind, op paardenkracht graan gemalen, haver geplet en boter gekarnd. Het paard of ‘ros’ wandelde toertjes rond de centrale as, die de molens en de karnton in beweging zette. In het zwingelkot werd vlas verwerkt. Zwingel koten werden in de streek aangetroffen als vrijstaande gebouwtjes. Gewoonlijk gaat het om gebouwen met een beplanking. In de vierkante bergschuur met piramidedak stonden de dieren en werd het graan bewaard. In het wagenkot stonden de voertuigen. Het is een wagenkot met beplanking en het is gedateerd 1743.

In de nabijheid staat er een boerderij uit Oost-Vleteren. Ik merk dat het dak van riet is. Deze boerderij uit de 19de eeuw was oorspronkelijk een tweewoonst, zoals men kan afleiden uit de twee buitendeuren. In de linkerhelft is nu een ambachtelijke stoelenmakerij ondergebracht. Ik zie hier ook een schuur uit Vinkem. Deze schuur uit de 16de eeuw valt op door de houten beplanking, een wandtechniek die in deze streek vaak als alternatief voor vakwerk gebruikt werd. In de rosmolen uit 1861, afkomstig uit Leisele draait de maalinrichting op paardenkracht.

Mijn oog valt op een opmerkelijk gebouw. Dit is een duiventoren uit Ingelmunster. Het behoorde tot de hoeve van het kasteel van Ingelmunster. Niet alleen duiven hadden hun intrek in de toren, de eerste verdieping werd gebruikt als opslagplaats voor dierenvoeder. Op de benedenverdieping liepen varkens of kippen rond. De duiven zaten op de 2e verdieping. Daar kon je, om te voorkomen dat er duiven werden gestolen, alleen via een ladder naartoe. In de nabijheid zie je al de prachtige natuuromgeving met een vijver en op de achtergrond bosrijke gebieden.

Ik kom nu aan bij een gebouw dat stamt uit de 18de eeuw en het is afkomstig uit Sint-Rijkers. Dit gebouw was meer dan 200 jaar lang een café. Een café uitbaten of “herberg houden” was meestal een bijberoep. De herbergier was daarnaast ook landbouwer, houtbewerker, brouwer, smid, … Dit gebouw was niet alleen een herberg, maar deed ook dienst als gemeentehuis. Steden hadden vroeger eigen gebouwen voor hun bestuur, maar in dorpen vonden de vergaderingen vaak plaats in een herberg. In sommige gemeenten gebeurde dat altijd in dezelfde herberg, in andere gemeenten wisselden de bestuurders af.

Ik zie hier ook een arbeiderswoning uit Meulebeke. Het huis bestaat uit een leefruimte, een slaapkamer en een kamer waar gewerkt werd: bijvoorbeeld een weefkamer. Vlaanderen stond immers sinds de 18de eeuw bekend om zijn vlas- en linnennijverheid. In Meulebeke werkte rond 1850 twee derde van de actieve bevolking in die sector. Thuiswevers werkten vaak voor een koopman, die hen geen vast loon betaalde, maar een stukloon, een bedrag per hoeveelheid opgeleverde stof. Rond 1850 kreeg de thuisnijverheid zware klappen. Dat was onder andere te wijten aan de opkomst van industrieel geproduceerd textiel. De thuiswevers verloren hun broodwinning.

Ik wandel nu naar de schuur uit Zuienkerke. Het was vroeger eigendom van het Brugse Sint-Janshospitaal. Het hospitaal bezat verschillende gronden en landerijen buiten de stad om inkomsten te generen. Een schuur zoals deze werd voornamelijk gebruikt als opslagruimte voor de oogst en bevatte dikwijls ingebouwde koeien- en varkenstallen. Binnen in deze schuur was er een tentoonstelling over Bruegels encyclopedische schilderij “De strijd tussen Carnaval en Vasten”. Het wordt gekenmerkt door een veelheid aan details en is zo een bijzonder rijke bron voor het 16de eeuwse dagelijkse leven. Zulke stukken waren geliefd bij rijke burgers die ze in hun eet- en woonkamers hingen. Het schilderij is een encyclopedie van het dagelijkse leven in Bruegels tijd: talrijke voorwerpen, gebouwen, gebruiken, feesten en rituelen passeren de revue. Bruegel neemt de mens als maat der dingen. Hij was een meester-observator die de verschillende karakters en kleine kantjes van zijn personages in verf wist te vatten.

Op de vloer kon je het volledige schilderij zien die aangebracht was op houten panelen. Tegen de wand was er een spiegel aangebracht, zodat je het volledige schilderij in de spiegel kon zien. Je mocht op de houten panelen met het aangebrachte schilderij lopen. In de spiegel kon je zo ook jezelf  zien en dus jezelf in het schilderij zien lopen. In Bruegels schilderij “De strijd tussen Carnaval en Vasten” zit Carnaval, een dikke man op een ton en Vasten, een magere vrouw op een driepootstoel. Ze gaan de strijd aan met elkaar. Met humor klaagt Bruegel hier extreem gedrag aan: de overdaad van Carnaval en de onthouding van Vasten. Bruegel houdt de toeschouwer zo een spiegel voor. In een vitrinekast kon je ook voorwerpen zien die ook zichtbaar waren in het schilderij. Het is een verzameling van 16de eeuwse objecten, alledaags en minder alledaags. Deze collectie gebruiksvoorwerpen en -huisraad dateert uit Bruegels tijd.

Ziezo, hiermee heb ik het volledige Breugel parcours gevolgd. Er zijn hier uiteraard in het openluchtmuseum nog enkele andere gebouwen uit het verleden vinden. Op mijn weg naar de buiten kom ik nog een kruidentuin tegen. In deze tuin kan ik verschillende soorten kruiden vinden.

Nabij het openluchtmuseum breng ik een bezoek aan het arboretum. Het arboretum is een museum voor bomen, planten, struiken en bloemen. Het is de ideale plaats om de biodiversiteit met eigen ogen te aanschouwen. Het arboretum van Bokrijk werd aangelegd begin jaren zestig. Het arboretum is zo’n 18 ha groot en is opgebouwd uit een landschappelijke gedeelte, een moerastuin en een bosarboretum waar de climax vegetatie hoofdzakelijk uit bestaat . Deze deelgebieden vertegenwoordigen biotopen die overal ter wereld zouden kunnen voorkomen en waaronder een specifieke flora in de vorm van varens, houtachtige gewassen en kruiden kan groeien. Aanvankelijk was de aanplant strikt systematisch en gerangschikt volgens de taxonomische inzichten van die tijd en de opbouw was dus zuiver wetenschappelijk. Pas in 1983 deed een nieuwe visie zijn intrede. Een arboretum of botanische tuin moest ook aan de modale burger iets te bieden hebben. Vanaf toen werd de collectie geleidelijk omgetoverd in een mooie landschappelijke tuin waar het aangenaam vertoeven is. Er lopen hier momenteel niet zo veel mensen in de tuin. Als natuurliefhebber moet je zeker deze attractieve tuin bezoeken waar verschillende boomsoorten, struiken en kruidachtige planten gecombineerd worden. Zo kom ik hier ook exotische bomen tegen die eigenlijk niet bij ons te vinden zijn, zoals oa de sequoia mammoetboom uit het Californische Sierra Nevada of een cipresboom uit Japan. Soms loop je tussen de bomen en bereik je plots een open ruimte met een groen grasvlak. In de tuin kan je ook een prieel tegenkomen waar je kan verpozen. Ook kan je aangelegde vijvers vinden in deze tuin waar het aangenaam is om te genieten van het uitzicht.

Na mijn bezoek aan het arboretum vertrek ik per fiets en volg een uitgestippelde route via het knooppuntennetwerk. Ik zal voor een groot gedeelte de knooppunten volgen van de inspiratieroute “fietsen doorheen mozaïek van vijvers”.  De fietstocht toont het beste van De Wijers, het vijvergebied in het midden van de provincie Limburg. Op deze route word je ook getrakteerd op prachtige heidelandschappen in natuurgebieden De Teut en Ten Haagdoornheide.

Ik kom aan bij de evenementenhal “Hangar58”. Het is een hypermoderne hangar met uitzicht op een sprookjesachtig verlichte, 17de eeuwse oude stad. Hangar58 in het domein Bokrijk is een plaats voor een unieke feestbeleving te midden van een oase van rust.

Niet veel verder kom ik tussen vijvers te fietsen. Het vijvergebied van Bokrijk maakt onderdeel uit van de Wijers, het grootste aaneengesloten vijvergebied van België. De Wijers is een uniek gebied met meer dan 1000 vijvers, samen goed voor zo’n 700 ha water. Dit waterrijke natuurgebied ligt verspreid over de gemeenten Zonhoven, Hasselt, Genk, Heusden-Zolder en Houthalen-Helchteren, centraal in Limburg. De uitbouw van de verschillende vijvers en de onderlinge verbindingen vinden hun oorsprong in de viskweek. Die viskweek startte vanaf de 13de eeuw onder impuls van abdijsite Herkenrode. “Wijer” is een oude benaming voor een vijver waarin vis wordt gekweekt of viskweekvijver. Historisch ontstonden deze vijvers in essentie voor karper teelt. Deze vis werd geoogst door het aflaten van de vijvers in oktober - november. In de lente werd er opnieuw water op de vijvers ingelaten. Een ingenieus systeem van aan- en afvoerbuizen, sluizen en stuwen zorgt voor de watervoorziening en -afvoer van de waterplassen. Het vijvergebied in Bokrijk is een dynamisch natuurlandschap. Doorheen de eeuwen zijn er vijvers verdwenen en weer nieuwe vijvers gecreëerd. Tot en met de 2e helft van de vorige eeuw ontstonden ze door het afdammen van moeras, of door het uitgraven van turf of ijzerzandsteen. Soms werden bepaalde vijvers uit gebruik genomen om ze om te vormen naar hooiland, akkerland of bos. Vijvergebied De Wijers staat bekend om zijn hoge biodiversiteit. Je vindt hier zeldzame planten en watervogels.

Ik bereik nu het punt waar je kan fietsen tussen het water. Er werd hier een fietspad aangelegd dat één van de vijvers van natuurgebied de Wijers doorkruist. Je fiets op een pad van 3 meter breed met het water aan weerszijden op ooghoogte. Je kan oog in oog staan met de eendjes die tot aan de rand van het fietspad komen. Hier was er wel meer volk. Je ziet dat mensen genieten van de omgeving en hun tijd nemen om de oversteek te maken tussen de vijvers van de ene oever naar de andere. Zo versmelten de fietstoeristen als het ware met de omgeving en het water.

Een beetje verder heb je ook een uitkijkpunt met zicht op De Wijers. Dit uitkijkpunt is uitgewerkt in een schuur van een voormalige hoeve. Een uitkijkplatform tot boven de vijver biedt een weidse blik op de omgeving. Ik neem even de tijd om te genieten van het uitzicht over de vijver. Je kan vanaf hier de plek zien waar ze fietsen tussen het water.

Ik fiets door bosrijke gebieden en kom aan in Kiewit. Kiewit is een gehucht en een parochie gelegen in het noorden van de stad Hasselt. Ik passeer in Kiewit de Sint-Lambertuskerk. Het kerkgebouw is een bakstenen kruisbasiliek met vieringtorentje en een vooruitspringend portaal dat geflankeerd is door zijkapellen. Met natuursteen zijn banden ter versiering aangebracht.

Tijdens mijn fietstocht kom ik ook plekken tegen waar je even wil stoppen om te genieten van het landschap. Dit is het geval bij de Grote Platwijer in Zonhoven. Het natuurgebied wordt nu door Natuur en Bos Vlaanderen beheerd. Hier werden vroeger karpers in de vijver gehouden. Ik merk dat de vijvers kurkdroog staan. Van het vele water blijft slechts een minuscuul plasje over en de rest van het gebied staat droog. Je kan nog vogels spotten over het resterende water van de vijver en ook nog het riet zien in deze natuuromgeving. Er zijn meerdere oorzaken waarom de vijvers tamelijk droog staan. De belangrijkste reden zijn de lange perioden van droogte en hittegolven de laatste jaren. Ook de klimaatopwarming laat zich hier voelen. De vijvers bevinden zich hier op zand. In tegenstelling tot vijvers op kleibodem, trekt het water hier meteen de grond in. En als de grondwatertafel zakt, verdwijnt de vijver op zijn beurt. De gevolgen voor verschillende amfibieën en libellen zijn dan ook dramatisch. Verschillende diersoorten zullen verdwijnen als gevolg van het lage waterpeil.

Ik fiets langs een klein stukje van het Albertkanaal en kom vervolgens toe op de abdijsite van Herkenrode. De abdij van Herkenrode is een voormalig klooster met abdijhoeve en bedrijfsgebouwen. Ik treed het domein binnen via het poortgebouw. Het is gelegen op de zuidelijke Demeroever in Kuringen, een deelgemeente van de stad Hasselt. Het geheel is gelegen te midden van een sinds 1974 beschermd bos- en landbouwlandschap. Het is toegankelijk langsheen twee dreven. Abdijsite Herkenrode neemt je 800 jaar mee terug in de tijd. De abdij werd in 1192 gesticht. Beleef hier de middeleeuwse geschiedenis in een prachtige waterrijke omgeving van deze monumentale vrouwenabdij, die mee aan de basis lag van De Wijers. Herkenrode was de eerste en rijkste vrouwenabdij in de Nederlanden. In de voormalige stallingen en koetshuis kan je nu een belevingscentrum vinden. Hier ontdek je hoe de zusters van de abdij leefden. In de 2 ha grote tuin geuren de kruiden en vertellen ze hoe mensen van alle tijden en culturen hen gebruikten. Ook kan je hier proeven van de karaktervolle abdijproducten.

Een beetje verder kan ik het gebouw zien van de vroegere abdijmolen van Herkenrode. Hij dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw. Deze watermolen maakte vroeger deel uit van de ambachtelijke zone van de abdij met ook een bakkerij, een brouwerij, een huidvetterij en een aantal werkateliers met verblijven voor het dienstpersoneel. Enkel de molen en het huisje van de molenaar of het “vissershuisje”, zijn overgebleven. Na grondige restauratie van het molengebouw, werd ook het molenmechanisme volledig heropgebouwd. Sinds het najaar van 2019 kan de abdijmolen van Herkenrode weer malen. Dat geeft de Abdijmolen meteen een extra dimensie. 

Naast de abdijmolen trekt een houten constructie onder een afdak mijn aandacht. Het is eigenlijk een bijenhotel. Naast de bekende honingbij zijn er nog 375 soorten wilde bijen die rondvliegen in Vlaanderen. In dit bijenhotel vinden wilde bijen een nestplaats. De houtblokken met geboorde gaatjes en holle stengels van riet of vlier zijn ideaal om eitjes in te leggen. Bijen zijn hard nodig in de natuur voor de bestuiving van bloemen en planten.

Ik fiets nu terug in het vijvergebied en aan de ene kant van de weg heb je de “Grooten vijver” en aan de andere kant de “Kleinen vijver”. Ik ben hier nu in de kern van het vijvergebied de Wijers. Ik stop even bij een houten barak of een vogelkijkhut met uitzicht op de “Grooten vijver”. De vijver is omgeven met bomen. Door het gat heb je uitzicht over de vijver en het riet. Je kan hier in de hut een bord bekijken met verschillende bijzondere vogelsoorten dat je hier kan spotten. Ik kan enkel maar wilde eenden zien op de vijver. Een beetje verder heb je de 15 meter hoge uitkijktoren de Wijers aan de kant van de “Kleinen vijver”. Deze uitkijktoren staat hier sinds de zomer van 2015. Bij het ontwerp van dit bouwwerk is er veel aandacht gegaan naar de integratie in de natuurlijke omgeving. Om de impact zo klein mogelijk te maken heeft men zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen. Ik ga volledig naar boven in de uitkijktoren om een prachtig uitzicht te hebben over meerdere vijvers.  Het uitzicht over het vijvergebied is adembenemend.

Ik fiets vervolgens naar de Teut -Tenhaagdoornheide, dat ook deel uitmaakt van de Wijers. De Teut in Zonhoven vormt samen met Ten haagdoornheide in Houthalen-Helchteren een uitgestrekt natuurgebied van meer dan 1700 hectaren en mag zich grootste heidegebied van Midden Limburg noemen. De afwisseling van beekdalen, grote plassen, vijvers, vennen, zandduinen, naald- en loofbossen, akkertjes, graslanden en heideterreinen zorgen ervoor dat het leuk is om er te zijn. Om het gevarieerde landschap in stand te houden, worden diverse beheerwerken uitgevoerd. Zo worden er schapen gebruikt voor het begrazen van de heide en graslanden onder toezicht van herders. Het fietspad loopt rechtdoor in dit prachtige natuurgebied. Je kan genieten van de unieke stilte en de uitgestrektheid van dit heidegebied.

Archeologische vondsten hier in dit gebied waaronder de prehistorische polijststeen of holsteen, geven aan dat het grondgebied al vroeg werd bewoond. De mens heeft hier het landschap continu veranderd. Oerbossen werden gekapt voor primitieve akkers en graasweiden. Omdat de gronden snel verarmden, werden de gronden weer verlaten en er kwam heide in de plaats. In de verschillende beekvalleien werd destijds turf gestoken. Zo ontstonden er waterpartijen die ingericht werden voor viskweek. Hooilanden werden aangelegd om te voorzien in noodzakelijke veevoeding. Door de ontginning van steenkool in de zeer nabije omgeving, werden woeste gronden bebost met naaldhout dat diende als stuthout in de mijngangen en werd een kolenspoor dwars door het gebied gelegd, dat nu dient als fietspad. Het unieke aan dit reservaat is dat deze rijke geschiedenis zijn sporen heeft achtergelaten, resulterend in een gevarieerd landschap.

Ik kom aan in Winterslag en passeer hier C-mine. Het is de naam voor een ontwikkelingsproject van de voormalige steenkoolmijn van Winterslag in Genk. Ik kan hier de mijnschacht zien.

Ik fiets nu richting natuurgebied de “De Maten” en bereik de “Grote Huiskenswijer”. Ook weer een stukje prachtige natuur met zand, duinen, heide, vijvers, riet en bossen. Hier ga ik ook even stoppen om te genieten van het landschap.

Vervolgens bereik ik terug het Albertkanaal en bereik het sluizencomplex in Diepenbeek. Ik fiets een stukje langs het Albertkanaal en kom vervolgens terug aan in Bokrijk. Ik fiets nogmaals door het water. Ik merk bij het naderen van de avond dat er nu al veel minder volk hier is dan tijdens de vroege namiddag.

Na deze prachtige fietstocht in De Wijers keer ik terug naar huis. Het was zeker de moeite waard om deze streek te verkennen. Eigenlijk hoef je niet ver te reizen om te kunnen genieten van mooie landschappen.

Populaire posts van deze blog

Reis België

Beringen steenkoolmijn