Bokrijk
Ik kan hier in het park ook een standbeeld zien
van de voormalige Limburgse gouverneur Louis Roppe van 1950 tot 1978. Louis
Roppe was initiatiefnemer voor het tot stand komen van het Domein Bokrijk met de
uitbouw van het openluchtmuseum. Jozef
Weyns was de eerste conservator van het museum. Het werk van Pieter Bruegel de
Oude was een belangrijke inspiratiebron voor hem. Het is veelzeggend dat hij
het museum, nog voor de oprichting in 1958, Bruegelheem wilde noemen. Ook voor
de vormgeving en de inrichting van de gebouwen liet Weyns zich beïnvloeden door
het werk van Pieter Bruegel. Zo werden er bouwelementen aan een hoeve
toegevoegd opdat die zouden lijken op een typische “Bruegelhoeve”, die Bruegel
verschillende malen schilderde.
De deuren van het
openluchtmuseum gaan open en ik wil het wel ontdekken. Het Openluchtmuseum ligt in een 550 hectare groot park. Het openluchtmuseum Bokrijk herbergt een unieke verzameling authentieke
gebouwen met huisraad en bijhorend alaam, afkomstig uit verschillende Vlaamse
regio’s en tijdsperiodes. Dankzij deze indrukwekkende verzameling
representatief onroerend erfgoed van 120 historische gebouwen is het openluchtmuseum
sinds 1996 beschermd als monument. Het bezoek aan het
openluchtmuseum is gekoppeld aan de interactieve expo “De wereld van Bruegel”.
Je volgt hier eigenlijk wegwijzers van de Bruegelroute en komt zo op
verschillende locaties of Bruegelhaltes in het openluchtmuseum, waar je meer te
weten kan komen over Pieter Bruegel de Oude en zijn zonen. Het is een parcours
van ongeveer 4 km in één richting.
Pieter Bruegel de
Oude was een Brabantse kunstschilder en één van de meest getalenteerde kunstenaars van de 16de eeuw. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge (1564-1638) en van Jan Brueghel de Oude (1568-1625). Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn
werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder "h" dus), maar
zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Pieter
Bruegel de Oude wordt in de literatuur soms ook de "Boeren-Bruegel"
genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes
uit het boerenleven afbeelden. Ook staat hij bekend om zijn landschappen. Zijn werk wordt generatie na generatie
herontdekt en behoort tot ons collectieve geheugen. Bruegels faam staat in
schril contrast met de feitelijke kennis over ‘s mans leven. Zijn precieze
geboortedatum en -plaats zijn tot op vandaag onbekend. Reeds tijdens zijn leven
is Bruegels werk bijzonder populair. Maar vooral na zijn dood wordt het duchtig
gekopieerd, in de eerste plaats door zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude. Pieter Bruegel de Oude wordt zo de stamvader van
een kunstenaarsdynastie. Hij wordt algemeen beschouwd als
de grootste schilder uit de 16e eeuw. Reeds in de 16e eeuw erkenden Habsburgse
verzamelaars de uitzonderlijke kwaliteit en originaliteit van de werken van
Bruegel en daarom werden ze door hen ook gekocht. De populariteit van Bruegel
komt ook voort uit de verbluffende composities zelf, die vaak moraliserend zijn
en heel veel personages neerzetten, waardoor de kijker wordt uitgenodigd om na
te denken over de veelgelaagde complexiteit van de beeldinhoud.
Op het parcours kom
ik als eerste een replica van een kelderhut of kuilwoning tegen uit Koersel,
maar deze was men bezig aan het restaureren. Een kelderhut of kuilwoning is een ruimte die deels in de grond is ingegraven.
Kuilwoningen komen bijna overal in de wereld in allerlei vormen voor. Ook op de
Kempense heide stonden kelderhutten. Waarschijnlijk woonde er niemand in deze
kelderhut. Kelderhutten dienden vermoedelijk alleen als tijdelijk verblijf
dicht bij de heide. Herders, ambachtslui, vissers of nieuwe inwoners maakten er
kortstondig gebruik van. In crisistijd fungeerden ze mogelijk als noodverblijf
voor arme mensen.
Vervolgens kom ik op een plein waar ik een
kerk zie. Deze kerk werd in
de 11de eeuw gebouwd en stond in Erpekom tot 1960. De kerk werd
verworven door Bokrijk in 1959. De muren van de kerk zijn uit verschillende
materialen opgebouwd. Het middelste gedeelte bestaat uit zwerfkeien. Dit is de
ruimte die als eerste is gebouwd. De onderdelen die zijn gemaakt met bakstenen
zijn hier later aan toegevoegd. Het vierkanten koor werd in de 12de of 13de
eeuw aangebouwd en de toren in de 16e eeuw. In het dorpsleven stond de kerk centraal. De kerk was de plek waar
belangrijke rituelen zoals huwelijken plaatsvonden en waar dorpelingen bij
elkaar kwamen voor misvieringen. De kerkklokken speelden ook een belangrijke
rol. Ze kondigden kerkdiensten aan, maar ook naderend gevaar. Verder gaven ze
bijvoorbeeld het sein om herbergen te sluiten of om de jacht te openen. Ik ben
ook binnen in de kerk gaan kijken en vond dat het interieur een sobere indruk
gaf. Ik zag hier enkele laatmiddeleeuwse beelden in de kerk staan. Rond de kerk
zag ik stenen grafkruisen staan op toch een afstand van elkaar.
Nabij de kerk kan ik ook een
replica zien van een schandpaal. Tijdens het Ancien Régime was er, in wat nu
België is, ook op het vlak van rechtspraak eeuwenlang geen eenheid. Niet overal
golden dezelfde regels. In 1804 werd het Franse Burgerlijk Wetboek, de Code
Civil, hier van kracht. Vóór de Franse tijd was de schepenbank
verantwoordelijk voor de lokale rechtspraak. De schepenen voerden het proces en
stonden in voor de strafuitvoering. Oorspronkelijk sprak men recht in open
lucht onder een linde- of eikenboom. Veel schepenbanken stonden dus onder een
boom. De documenten over de zaak die de schepenbank zou behandelen, hing men
aan de takken van de boom. Vandaar komt de uitdrukking ‘een zaak is hangende’.
De meest gebruikte straffen waren: een boete, aan de schandpaal stellen, geseling,
brandmerken, een bedevaart of verbanning. Er waren maar enkele schepenbanken
die de doodstraf mochten uitspreken. De meeste straffen moesten de dader
publiek vernederen en een afschrikwekkend voorbeeld stellen. Een beetje
verder onder een boom heb ik ook een replica van een schepenbank gezien.
Op het plein zie ik ook een
woonstalhuis in L-vorm uit het midden van de 18de eeuw. In het
woonhuis werd vroeger een herberg uitgebaat onder de naam “In den Hertog”.
Momenteel bevindt zich hier de museumshop.
Vervolgens kom ik een dwarsgerichte
schuur uit Lommel-Kattenbos tegen. Het gaat om een driebeukige schuur, waarin
de dorsvloer dwars ligt ten aanzien van de lengterichting van het
gebouw. Plattelandsbewoners bouwden hun huizen met materialen uit de
streek. Deze schuur toont dat goed: ze heeft een houten skelet, lemen muren en
een strodak. Het skelet bestaat uit eikenhout. Die harde houtsoort leent zich
goed voor de woningbouw. De schuur uit Kattenbos deed dienst als opslagplaats
voor de oogst, maar bood af en toe ook onderdak aan koeien en schapen. Binnen
in de schuur was er een tentoonstelling en kon je uitleg lezen over enkele
werken van Pieter Bruegel de Oude. Hier kan je ontdekken wat een uitzonderlijk
landschapskunstenaar hij was. In Bruegels landschappen zien we vaak dezelfde
elementen: een stukje platteland, een stadsgezicht in de verte, velden, weiden,
glooiende heuvels, rotsen, een kronkelende rivier die ons oog naar de horizon
leidt. Hier kan je de schilderijenreeks “De maanden” ontrafelen. Deze reeks
schilderde Bruegel voor het buitenverblijf van een rijke koopman Nicolaes
Jongelinck. Ze bestond uit zes panelen en tonen de opeenvolging van de
seizoenen aan de hand van telkens twee maanden. Je zag op zes verschillende
televisieschermen naast elkaar zijn schilderijen afgebeeld.
Naast de schuur kan ik ook
een zaagstelling zien. Het werd gebruikt om boomstammen te verzagen. De ene
zager stond boven op de stelling, de andere er onder. Beurtelings trokken ze de
kraanzaag omhoog en naar beneden. Plattelandsbewoners
bouwden hun huizen met materialen uit de streek.
Naast de schuur kon je een teutenhuis
zien uit Eksel. De bouwperiode was de 17de en 18de eeuw.
Dit teutenhuis is naar Bokrijk gekomen in 1966. Eén
blik op dit huis en je weet dat hier geen arme boeren woonden. Teuten waren
rondtrekkende handelaars en vakmannen uit de Kempen. Dat was vaak een
winstgevend beroep. Daardoor konden ze mooie, grote, stenen huizen bouwen, die
leken op de huizen van de toenmalige stedelijke burgerij. In Eksel en omgeving
waren er heel wat teutenfamilies met zo’n huis. Dit teutenhuis met lange gevel
is volledig opgetrokken in baksteen. Aan elk raam bevinden zich
luiken. Naast de woonvertrekken bevinden zich onder het zelfde dak een
koe- en paardenstal, een schuur en een karhuis.
Nabij dit teutenhuis staat de
Wellenshoeve. Deze hoeve verhuisde als eerste gebouw naar Bokrijk. De hoeve had
voor kunstschilder Charles Wellens, die de overbrenging coördineerde, een grote
persoonlijke waarde. Hij kende de hoeve nog uit zijn jeugd. Kunstschilder
Charles Wellens was een van de grote bezielers van het openluchtmuseum Bokrijk.
Hij zag het domein als een verzameling van pittoreske hoeves uit de Kempen. De
opstelling moest kunstenaars inspireren en wandelaars laten genieten van de
sfeer van de Kempen van weleer. Boerderijen en bedrijfsgebouwen die op het punt
stonden voor altijd te verdwijnen, kregen onder Wellens opvolger, conservator
Jozef Weyns, een nieuwe plaats.
Ik kom nu aan bij de
Bruegelhoeve uit Vorselaar (ca. 1600). Het is een gedeeltelijk gereconstrueerd
woonstalhuis uit de Kempen, zoals dat wordt aangetroffen op de schilderijen van
Pieter Bruegel. Het was bij de 400e herdenking van Bruegels
overlijden in 1969 dat het bouwwerk werd omgedoopt tot Bruegelhoeve. Typisch is
de overkragende bovenverdieping van het lemen woongedeelte. De inrichting van
de kamer is geïnspireerd op een gravure van Bruegel. Rond het huis merk ik dat
er druiven tegen de gevel groeien. De tegenoverliggende schuur is afkomstig van
Mol-Sluis uit de 18de eeuw en is naar Bokrijk gekomen in 1957. Het
is een unieke driebeukige schuur met dwarsgerichte dorsvloer. De schuur heeft
een rieten dak. Aan de schuur is er onder het afdak ook een opening voorzien
waaronder men de karren plaatste.
Binnen in de Bruegelhoeve kon
je ook weer meer te weten komen over Pieter Bruegel de Oude. Ik werd verwelkomd
door dames in traditionele klederdracht uit die tijd. In deze ruimte kan ik
Breugels meesterwerk over de prenten “De vette keuken” en “De magere keuken”
bewonderen. Beide prenten zijn gebaseerd op verloren ontwerptekeningen van
Pieter Bruegel de Oude. Ik kan hier de twee prenten naast elkaar zien. In alles
zijn de twee keukens elkaars tegenpolen. Terwijl in “De magere keuken” de
schappen leeg zijn en de figuren uitgemergeld, zijn in “De vette keuken” de
buiken goed gevuld en pruttelen volle potten op het vuur. Opmerkelijk was dat
op de prent van de vette keuken aan de deur een uitgemergelde figuur wou
binnenkomen, maar niet welkom was in de vette keuken. In de prent van de magere
keuken stond dan aan de deur een figuur met een volle buik die eigenlijk ook
niet welkom was in de magere keuken. De gravures
confronteren het publiek met eeuwen van koken op vuur, met smaken en
cultuurgebruiken van voor 1800. Samen verbeelden de prenten de
tegenstelling tussen “vet” en “mager” of rijk en arm. Het thema was bijzonder
relevant in Bruegels tijd. Voor een groot deel van de bevolking was de arme
keuken schering en inslag, terwijl enkelingen in overvloed leefden. Binnen in
dit huis kon ik ook huisraad zien, dat ook te vinden was op de prenten. De huisraad
of voorwerpen hebben hetzelfde uitzicht als in Bruegels tijd.
Ik stap verder op het parcours en passeer een
moestuin. Het zijn vrijwilligers die de groentetuin hier onderhouden. Ik bereik
de windmolen van Mol-Millegem uit de 18de eeuw. Het is naar Bokrijk
gekomen in 1955. Het molenhuis is wendbaar en draait
hier rondom als een grote vierkante kast, om de wieken in de wind te kunnen
zetten. Met de hefboom of ‘staart’ kunnen molenaars de molen naar de wind
draaien. Bij deze molen draaien dus zowel de wieken als de romp mee. Dit
molenhuis rust op een onderstel dat eruitziet als een houten piramide. Onder
die piramide staan gemetselde blokken, teerlingen genaamd. Ik ben ook eens
onder de piramide gaan kijken. Het gebouw heeft uitzonderlijke architecturale
en technische waarden. De schuitvormige kap is typisch voor de
Kempen. Daarnaast is de molen zeer goed aangepast in functie van het
gebruik en het klimaat. Er zijn houten shingles aangebracht die de wind moeten
opvangen terwijl de andere gevels bekleed zijn met houten planken die wit zijn
geverfd. De molen diende om graan tot meel te malen. De zware zakken graan
werden met een touw omhoog getrokken. Vervolgens werd het graan tussen de
maalstenen gemalen. De molenwieken drijven die maalstenen aan. In de maalstenen
waren lijnen gekerfd om de graankorrels kapot te breken. Het ruwe oppervlak van
de molensteen zorgde ervoor dat de korrels fijn gemalen werden.
Ik kom nu een langgevelhoeve tegen
waar de voornaamste functies onder één dak zijn verenigd. Deze boerderij werd
in 1815 gebouwd. Je kan zien dat het langgevelhoeve een rieten dak heeft. In de
stallen kan je oude werkgereedschappen zien waaronder een kruiwagen volledig
vervaardigd in hout. Door de hoge sterftecijfers werden veel mensen op jonge
leeftijd weduwe of weduwnaar. Alleen rondkomen was moeilijk, dus hertrouwden
zij. Heel wat volwassen kinderen bleven bij hun ouders inwonen omdat een eigen
huishouden te duur was. Ook in deze boerderij woonden meerdere generaties
samen.
Je kon hier op het erf ook een aparte
bakoven zien die langs de weg stond. Men deed dit zodat er meerdere gezinnen er
gemeenschappelijk van gebruik konden maken. In de tuin van deze hoeve heb ik
ook een bijenhal gezien. Je kan op een plank onder een rieten afdak verschillende
strooien bijenkorven zien. Naast de hoeve is er een weide waar er ezels staan
en ook enkele bokken.
Ik kom nu een touwslagerij
tegen en dit kot was niet meer dan een houten barak. Deze touwslagerij uit de
tweede helft 19de eeuw is een klein werkhuisje met plankenwanden. De
touwen werden gemaakt van hennep die op het land geoogst werd.
Een beetje verder kan ik een
watermolen uit 1702 zien, waarmee er olie werd gewonnen. Het is een
olieslagmolen uit Ellikom en is in 1963 naar Bokrijk gekomen. In deze molen perste men olie uit raapzaad, koolzaad en lijnzaad.
Raapzaad en koolzaad leverden olie op om in de keuken te gebruiken. Van de olie
uit lijnzaad maakte men brandstof voor olielampen, zeep en mengstof voor de
productie van verf. Na het persen van olie uit zaad blijft er een soort harde
koek achter. Die oliekoek diende als veevoeder.
Vervolgens zie ik een schaapskooi, een klein
gebouwtje dat afkomstig is uit Neerpelt. Ze was
toegankelijk langs de dwarsgerichte voorgevel. De belangrijke textielcentra
in Vlaanderen haalden hun wol aanvankelijk uit Engeland. Door de oorlogen in de
16e eeuw was dat niet meer mogelijk en zochten ze nieuwe leveranciers. Zo werd
de schapenteelt op de grote heidegebieden van de Kempen rendabel voor de lokale
boeren. De schapenteelt bleef in de Kempen voortbestaan tot in de 20e eeuw.
Het volgende gebouw dat ik tegenkom is een smidse
uit Neeroeteren. Dit kleine bedrijfsgebouw in vakwerk
werd opgetrokken rond 1860. Het atelier van een dorpshoefsmid werd erin
ondergebracht. In de hoefstal onder de afhang, werden de paarden beslagen. Aan
de achterzijde van het gebouw staan de blaasbalgen waarmee het smidsvuur van
zuurstof voorzien werd. Paarden moesten regelmatig nieuwe hoefijzers krijgen.
De smid sloeg die onder de hoeven van het paard en verzorgde de hoef. Paarden
beslaan was de belangrijkste activiteit van de dorpssmid.
Ik kom nu terecht op het erf
van de Kilbershoeve uit Meeuwen. Hier ontdek je alles over het vakmanschap
brood. Geconcentreerd op één erf in het museum ontdek je de collectie
bakkersgereedschap, maar ook de vele tradities rond brood, de betekenis en het
belang ervan. De schuur op het erf onderging een doorgedreven restauratie
en is voortaan ingericht als een broodatelier. De koestal en het woonhuis lagen
onder hetzelfde dak. Zo kon de boerin makkelijk de dieren voederen en melken.
In de Kempen bleven de koeien vaak op stal: het was een ‘potstal’, waar hun
mest opgepot werd. Die mest was nodig om de landbouwgrond vruchtbaarder te
maken. De boeren verspreidden de mest, vermengd met stro en heideplaggen, over
de akkers. In de Kempen bakten veel mensen hun brood zelf. Meestal was dat
roggebrood. De oven stond in een apart gebouwtje: het bakhuis. Daar mengde en
kneedde de boerin gewoonlijk het deeg. Het gezin stak de houtoven maar 1 keer
per week aan en bakte voor een hele week.
Ik merk een groot en hoog huis op uit
de 16de eeuw. Dit is het Hooghuis uit Tessenderlo-Schoot en is een
weerspiegeling van de status die de vroegere bewoners genoten. De families die
er woonden waren welgesteld. Het is grotendeels van baksteen en heeft een
verdieping. De bovenverdieping, eerder een uitzondering in de landelijke
bouwkunst en het recht duiven te houden getuigen van hoge standing. In
tegenstelling tot de lemen boerderijen is dit huis, naar stedelijk voorbeeld,
in steen opgetrokken. In de gevels van dit huis zie je verschillende
‘metselaarstekens’: ruiten, harten en Andreaskruisen. De bakstenen werden
hiervoor bijvoorbeeld harder gebakken of geglazuurd. De tekens hadden mogelijk
een beschermende, decoratieve of sociale betekenis. Op dit erf staan nog twee
andere gebouwen : een grote schuur met schaapskooi uit Olen en een turfschob
uit Kalmthout. Deze turfschob is een klein driebeukig gebouwtje met twee
gebinten en een strooien dak. De wanden waren uit stro. Men sloeg er turf op,
de meest gangbare brandstof.
Ik passeer een woonstalhuis, een
paardenstal en een schuur uit de 18de eeuw, die afkomstig zijn van
een grote Kempense boerderij uit Oevel. Ook zie ik terug een bakhuis in
baksteenmetselwerk met oven, die ondersteund wordt door twee gemetste bogen.
Onder deze bogen werd hout te drogen gelegd. Het dak werd gedekt met pannen
omwille van het brandgevaar.
Bij de volgende hoeve viel
mij het varkenshok op. Het varkenshok, met een houten beplanking tegen
de tocht, was bestemd voor vier varkens. De voederbakken werden in de
dwarsgerichte gevel aangebracht. Naast het varkenshok kan ik een eenvoudig
vrijstaand gebouwtje zien. Je weet onmiddellijk dat dit gebruikt werd voor
sanitaire voorzieningen. Dit toilet en het varkenshok werden omstreeks 1960
afgebroken en wederopgebouwd in Bokrijk. Ze waren afkomstig van een boerderij
uit Westmeerbeek. Naast de hoeve zie ik hier ook een relatief groot bakhuis
aan. Op het binnenplein merk je een waterput op.
In een schuur, afkomstig uit Wortel werden er
workshops voor kinderen gegeven. Hier kunnen ze knutselen en oude ambachten
uitproberen zoals leder-, textiel- en houtbewerking. De
schuur is in leem opgetrokken en ze is gewit. Binnen is de driebeukige
structuur duidelijk zichtbaar.
Vervolgens kom ik de pastorij
uit Schriek tegen. Er stonden stellingen rond het gebouw. Men was bezig met het
restaureren ervan. De pastorie uit 1776 wordt van in de toegangspoort tot aan
het achterpoortje van de tuin beheerst door een strikt volgehouden symmetrie.
Links en rechts van het met plantsoenen opgesmukt voorhof, bevinden zich
bijgebouwen waar vroeger de paarden en de koetsen gestald werden. Op het
platteland was de pastoor een van de belangrijkste figuren in het dorp. Hij was
een vooraanstaand en geleerd man met veel gezag. Naast religieuze taken, zoals
de mis opdragen, sacramenten toedienen en catecheselessen organiseren, vervulde
hij ook maatschappelijke taken zoals zieken- en armenzorg. Hij was ook
verantwoordelijk voor het bijhouden van de parochieregisters, waarin doopsels,
huwelijken, begrafenissen, … werden genoteerd. Om zijn huishouden te doen, voor
hem te koken en de pastorij te onderhouden, had de pastoor een meid of
huishoudster.
Ik volg verder de
Bruegelroute en kom terecht in een bos. In Bruegels tijd was het bos het domein
van rovers, vrijbuiters, verstotelingen en van de “wildeman”. Die staat symbool
voor het onbekende, het primitieve, de driften. Kortom, voor alles wat niet in
de klassieke maatschappij hoort. In het bos kon je een hut zien. Men stelt het
voor als de hut van de hedendaagse wildeman.
Ik kom nu op mijn weg een
kapelletje tegen. Overal in Vlaanderen zie je kapelletjes in alle maten en
vormen. Niet de Kerk, maar de gelovigen zelf richtten die kapelletjes op.
Mensen kwamen er bidden, een heilige vereren, om genezing vragen, kaarsjes
branden, overledenen herdenken, … Daarbij was de grens tussen geloof en
bijgeloof vaag. Die volksdevotie was een belangrijk onderdeel van de religieuze
beleving van gewone mensen. In Bruegels tijd stond het leven van mensen in het
teken van het hiernamaals. Wat je op aarde zaaide, oogstte je in de hemel.
Ik kan hier ook een
watermolen uit de 18de eeuw zien. Hij is afkomstig uit Lummen en
werd gebruikt om graan te malen. Ik merk een houten waterrad op aan de zijkant
van de molen. Het is een onderslagmolen, want het water stroomt onder het
houten rad door en brengt het rad onderaan in beweging. Bij andere molens valt
het water van boven of halverwege op het rad.
Ik kom aan op een erf met
verschillende gebouwen, waaronder een mooi woonhuis uit de 19de
eeuw. Het is afkomstig uit Hoogstraten en ik kan luiken zien aan de ramen. De
gebouwen op dit erf illustreren samen de bedrijvigheid op een druk boerenerf.
In het ‘rossekot’ werd, onafhankelijk van water of wind, op paardenkracht graan
gemalen, haver geplet en boter gekarnd. Het paard of ‘ros’ wandelde toertjes
rond de centrale as, die de molens en de karnton in beweging zette. In het
zwingelkot werd vlas verwerkt. Zwingel koten werden in de streek aangetroffen
als vrijstaande gebouwtjes. Gewoonlijk gaat het om gebouwen met een beplanking.
In de vierkante bergschuur met piramidedak stonden de dieren en werd het graan
bewaard. In het wagenkot stonden de voertuigen. Het is een wagenkot met
beplanking en het is gedateerd 1743.
In de nabijheid staat er een boerderij
uit Oost-Vleteren. Ik merk dat het dak van riet is. Deze boerderij uit de 19de
eeuw was oorspronkelijk een tweewoonst, zoals men kan afleiden uit de twee
buitendeuren. In de linkerhelft is nu een ambachtelijke stoelenmakerij
ondergebracht. Ik zie hier ook een schuur uit Vinkem. Deze schuur uit de 16de
eeuw valt op door de houten beplanking, een wandtechniek die in deze streek
vaak als alternatief voor vakwerk gebruikt werd. In de rosmolen uit 1861,
afkomstig uit Leisele draait de maalinrichting op paardenkracht.
Mijn oog valt op een opmerkelijk gebouw. Dit is
een duiventoren uit Ingelmunster. Het behoorde tot de hoeve van het kasteel van
Ingelmunster. Niet alleen duiven hadden hun intrek in de toren, de eerste
verdieping werd gebruikt als opslagplaats voor dierenvoeder. Op de
benedenverdieping liepen varkens of kippen rond. De duiven zaten op de 2e
verdieping. Daar kon je, om te voorkomen dat er duiven werden gestolen, alleen
via een ladder naartoe. In de nabijheid zie je al de prachtige natuuromgeving
met een vijver en op de achtergrond bosrijke gebieden.
Ik kom nu aan bij een gebouw dat stamt uit de 18de
eeuw en het is afkomstig uit Sint-Rijkers. Dit gebouw was meer dan 200 jaar
lang een café. Een café uitbaten of “herberg houden” was meestal een bijberoep.
De herbergier was daarnaast ook landbouwer, houtbewerker, brouwer, smid, … Dit
gebouw was niet alleen een herberg, maar deed ook dienst als gemeentehuis.
Steden hadden vroeger eigen gebouwen voor hun bestuur, maar in dorpen vonden de
vergaderingen vaak plaats in een herberg. In sommige gemeenten gebeurde dat
altijd in dezelfde herberg, in andere gemeenten wisselden de bestuurders af.
Ik zie hier ook een arbeiderswoning uit
Meulebeke. Het huis bestaat uit een leefruimte, een slaapkamer en een kamer
waar gewerkt werd: bijvoorbeeld een weefkamer. Vlaanderen stond immers sinds de
18de eeuw bekend om zijn vlas- en linnennijverheid. In Meulebeke
werkte rond 1850 twee derde van de actieve bevolking in die sector. Thuiswevers
werkten vaak voor een koopman, die hen geen vast loon betaalde, maar een
stukloon, een bedrag per hoeveelheid opgeleverde stof. Rond 1850 kreeg de
thuisnijverheid zware klappen. Dat was onder andere te wijten aan de opkomst
van industrieel geproduceerd textiel. De thuiswevers verloren hun broodwinning.
Ik wandel nu naar de schuur uit
Zuienkerke. Het was vroeger eigendom van het Brugse Sint-Janshospitaal. Het
hospitaal bezat verschillende gronden en landerijen buiten de stad om inkomsten
te generen. Een schuur zoals deze werd voornamelijk gebruikt als opslagruimte
voor de oogst en bevatte dikwijls ingebouwde koeien- en varkenstallen. Binnen
in deze schuur was er een tentoonstelling over Bruegels encyclopedische
schilderij “De strijd tussen Carnaval en Vasten”. Het wordt gekenmerkt door een
veelheid aan details en is zo een bijzonder rijke bron voor het 16de
eeuwse dagelijkse leven. Zulke stukken waren geliefd bij rijke burgers die ze
in hun eet- en woonkamers hingen. Het schilderij is een encyclopedie van het
dagelijkse leven in Bruegels tijd: talrijke voorwerpen, gebouwen, gebruiken,
feesten en rituelen passeren de revue. Bruegel neemt de mens als maat der
dingen. Hij was een meester-observator die de verschillende karakters en kleine
kantjes van zijn personages in verf wist te vatten.
Op de vloer kon je het
volledige schilderij zien die aangebracht was op houten panelen. Tegen de wand
was er een spiegel aangebracht, zodat je het volledige schilderij in de spiegel
kon zien. Je mocht op de houten panelen met het aangebrachte schilderij lopen.
In de spiegel kon je zo ook jezelf zien
en dus jezelf in het schilderij zien lopen. In Bruegels schilderij “De strijd
tussen Carnaval en Vasten” zit Carnaval, een dikke man op een ton en Vasten,
een magere vrouw op een driepootstoel. Ze gaan de strijd aan met elkaar. Met
humor klaagt Bruegel hier extreem gedrag aan: de overdaad van Carnaval en de
onthouding van Vasten. Bruegel houdt de toeschouwer zo een spiegel voor. In een
vitrinekast kon je ook voorwerpen zien die ook zichtbaar waren in het
schilderij. Het is een verzameling van 16de eeuwse objecten,
alledaags en minder alledaags. Deze collectie gebruiksvoorwerpen en -huisraad
dateert uit Bruegels tijd.
Ziezo, hiermee heb ik het
volledige Breugel parcours gevolgd. Er zijn hier uiteraard in het
openluchtmuseum nog enkele andere gebouwen uit het verleden vinden. Op mijn weg
naar de buiten kom ik nog een kruidentuin tegen. In deze tuin kan ik
verschillende soorten kruiden vinden.
Nabij het openluchtmuseum
breng ik een bezoek aan het arboretum. Het arboretum is een museum voor bomen,
planten, struiken en bloemen. Het is de ideale plaats om de biodiversiteit met
eigen ogen te aanschouwen. Het arboretum van
Bokrijk werd aangelegd begin jaren zestig. Het arboretum is zo’n 18 ha groot en
is opgebouwd uit een landschappelijke gedeelte, een moerastuin en een
bosarboretum waar de climax vegetatie hoofdzakelijk uit bestaat . Deze
deelgebieden vertegenwoordigen biotopen die overal ter wereld zouden kunnen
voorkomen en waaronder een specifieke flora in de vorm van varens, houtachtige
gewassen en kruiden kan groeien. Aanvankelijk was de aanplant strikt
systematisch en gerangschikt volgens de taxonomische inzichten van die tijd en
de opbouw was dus zuiver wetenschappelijk. Pas in 1983 deed een nieuwe visie
zijn intrede. Een arboretum of botanische tuin moest ook aan de modale burger
iets te bieden hebben. Vanaf toen werd de collectie geleidelijk omgetoverd in
een mooie landschappelijke tuin waar het aangenaam vertoeven is. Er lopen hier
momenteel niet zo veel mensen in de tuin. Als natuurliefhebber moet je zeker
deze attractieve tuin bezoeken waar verschillende boomsoorten, struiken en
kruidachtige planten gecombineerd worden. Zo kom ik hier ook exotische bomen
tegen die eigenlijk niet bij ons te vinden zijn, zoals oa de sequoia
mammoetboom uit het Californische Sierra Nevada of een cipresboom uit Japan.
Soms loop je tussen de bomen en bereik je plots een open ruimte met een groen
grasvlak. In de tuin kan je ook een prieel tegenkomen waar je kan verpozen. Ook
kan je aangelegde vijvers vinden in deze tuin waar het aangenaam is om te
genieten van het uitzicht.
Na mijn bezoek aan het arboretum
vertrek ik per fiets en volg een uitgestippelde route via het
knooppuntennetwerk. Ik zal voor een groot gedeelte de knooppunten volgen van de
inspiratieroute “fietsen doorheen mozaïek van vijvers”. De fietstocht toont het beste van De Wijers,
het vijvergebied in het midden van de provincie Limburg. Op deze route word je
ook getrakteerd op prachtige heidelandschappen in natuurgebieden De Teut en Ten
Haagdoornheide.
Ik kom aan bij de evenementenhal
“Hangar58”. Het is een hypermoderne hangar met uitzicht op een sprookjesachtig
verlichte, 17de eeuwse oude stad. Hangar58 in het domein Bokrijk is
een plaats voor een unieke feestbeleving te midden van een oase van rust.
Niet veel verder kom ik tussen vijvers te fietsen. Het
vijvergebied van Bokrijk maakt onderdeel uit van de Wijers, het grootste aaneengesloten
vijvergebied van België. De Wijers is een uniek gebied met meer dan 1000
vijvers, samen goed voor zo’n 700 ha water. Dit
waterrijke natuurgebied ligt verspreid over de gemeenten Zonhoven, Hasselt,
Genk, Heusden-Zolder en Houthalen-Helchteren, centraal in Limburg. De
uitbouw van de verschillende vijvers en de onderlinge verbindingen vinden hun
oorsprong in de viskweek. Die viskweek startte vanaf de 13de eeuw
onder impuls van abdijsite Herkenrode. “Wijer” is een oude benaming voor een
vijver waarin vis wordt gekweekt of viskweekvijver. Historisch ontstonden deze
vijvers in essentie voor karper teelt. Deze vis werd geoogst door het aflaten
van de vijvers in oktober - november. In de lente werd er opnieuw water op de
vijvers ingelaten. Een ingenieus systeem van aan- en afvoerbuizen, sluizen en
stuwen zorgt voor de watervoorziening en -afvoer van de waterplassen. Het
vijvergebied in Bokrijk is een dynamisch natuurlandschap. Doorheen de eeuwen
zijn er vijvers verdwenen en weer nieuwe vijvers gecreëerd. Tot en met de 2e
helft van de vorige eeuw ontstonden ze door het afdammen van moeras, of door
het uitgraven van turf of ijzerzandsteen. Soms werden bepaalde vijvers uit
gebruik genomen om ze om te vormen naar hooiland, akkerland of bos.
Vijvergebied De Wijers staat bekend om zijn hoge biodiversiteit. Je vindt hier
zeldzame planten en watervogels.
Ik bereik nu het punt waar je kan
fietsen tussen het water. Er werd hier een fietspad aangelegd dat één van de
vijvers van natuurgebied de Wijers doorkruist. Je fiets op een pad van 3 meter
breed met het water aan weerszijden op ooghoogte. Je kan oog in oog staan met
de eendjes die tot aan de rand van het fietspad komen. Hier was er wel meer
volk. Je ziet dat mensen genieten van de omgeving en hun tijd nemen om de
oversteek te maken tussen de vijvers van de ene oever naar de andere. Zo
versmelten de fietstoeristen als het ware met de omgeving en het water.
Een beetje verder heb je ook een uitkijkpunt met zicht op De
Wijers. Dit uitkijkpunt is uitgewerkt in een schuur van een voormalige hoeve. Een uitkijkplatform tot boven de vijver biedt een
weidse blik op de omgeving. Ik neem even de tijd om te genieten van het
uitzicht over de vijver. Je kan vanaf hier de plek
zien waar ze fietsen tussen het water.
Ik fiets door bosrijke
gebieden en kom aan in Kiewit. Kiewit is een gehucht en een parochie gelegen in
het noorden van de stad Hasselt. Ik passeer in Kiewit de Sint-Lambertuskerk.
Het kerkgebouw is een bakstenen kruisbasiliek met vieringtorentje en een
vooruitspringend portaal dat geflankeerd is door zijkapellen. Met natuursteen
zijn banden ter versiering aangebracht.
Tijdens mijn fietstocht kom ik ook plekken
tegen waar je even wil stoppen om te genieten van het landschap. Dit is het
geval bij de Grote Platwijer in Zonhoven. Het natuurgebied wordt nu door Natuur
en Bos Vlaanderen beheerd. Hier werden vroeger karpers in de vijver gehouden.
Ik merk dat de vijvers kurkdroog staan. Van het vele water blijft slechts een minuscuul
plasje over en de rest van het gebied staat droog. Je kan nog vogels spotten
over het resterende water van de vijver en ook nog het riet zien in deze natuuromgeving.
Er zijn meerdere oorzaken waarom de vijvers tamelijk droog staan. De
belangrijkste reden zijn de lange perioden van droogte en hittegolven de
laatste jaren. Ook de klimaatopwarming laat zich hier voelen. De vijvers
bevinden zich hier op zand. In tegenstelling tot vijvers op kleibodem, trekt
het water hier meteen de grond in. En als de grondwatertafel zakt, verdwijnt de
vijver op zijn beurt. De gevolgen voor verschillende amfibieën en libellen zijn
dan ook dramatisch. Verschillende diersoorten zullen verdwijnen als gevolg van
het lage waterpeil.
Ik fiets langs een klein stukje van het Albertkanaal en kom vervolgens
toe op de abdijsite van Herkenrode. De abdij van Herkenrode is een
voormalig klooster met abdijhoeve en bedrijfsgebouwen. Ik treed het
domein binnen via het poortgebouw. Het is gelegen op de zuidelijke Demeroever in Kuringen, een deelgemeente
van de stad Hasselt. Het geheel is
gelegen te midden van een sinds 1974 beschermd bos- en landbouwlandschap. Het
is toegankelijk langsheen twee dreven. Abdijsite Herkenrode neemt je 800 jaar mee terug in de
tijd. De abdij werd in 1192 gesticht. Beleef
hier de middeleeuwse geschiedenis in een prachtige waterrijke omgeving van deze
monumentale vrouwenabdij, die mee aan de basis lag van De Wijers. Herkenrode was de eerste en rijkste vrouwenabdij in de
Nederlanden. In de voormalige stallingen en koetshuis kan je nu een
belevingscentrum vinden. Hier ontdek je hoe de zusters van de abdij leefden. In
de 2 ha grote tuin geuren de kruiden en vertellen ze hoe mensen van alle tijden
en culturen hen gebruikten. Ook kan je hier proeven van de karaktervolle
abdijproducten.
Een beetje verder kan ik het
gebouw zien van de vroegere abdijmolen van Herkenrode. Hij dateert uit de
eerste helft van de 16de eeuw. Deze watermolen maakte vroeger deel
uit van de ambachtelijke zone van de abdij met ook een bakkerij, een brouwerij,
een huidvetterij en een aantal werkateliers met verblijven voor het
dienstpersoneel. Enkel de molen en het huisje van de molenaar of het
“vissershuisje”, zijn overgebleven. Na grondige restauratie van het
molengebouw, werd ook het molenmechanisme volledig heropgebouwd. Sinds het najaar van 2019 kan de
abdijmolen van Herkenrode weer malen. Dat
geeft de Abdijmolen meteen een extra dimensie.
Naast de abdijmolen trekt een
houten constructie onder een afdak mijn aandacht. Het is eigenlijk een
bijenhotel. Naast de bekende honingbij zijn er nog 375 soorten wilde bijen die
rondvliegen in Vlaanderen. In dit bijenhotel vinden wilde bijen een nestplaats.
De houtblokken met geboorde gaatjes en holle stengels van riet of vlier zijn
ideaal om eitjes in te leggen. Bijen zijn hard nodig in de natuur voor de
bestuiving van bloemen en planten.
Ik fiets nu terug in het vijvergebied en aan
de ene kant van de weg heb je de “Grooten vijver” en aan de andere kant de
“Kleinen vijver”. Ik ben hier nu in de kern van het vijvergebied de Wijers. Ik
stop even bij een houten barak of een vogelkijkhut met uitzicht op de “Grooten
vijver”. De vijver is omgeven met bomen. Door het gat heb je uitzicht over de
vijver en het riet. Je kan hier in de hut een bord bekijken met verschillende
bijzondere vogelsoorten dat je hier kan spotten. Ik kan enkel maar wilde eenden
zien op de vijver. Een beetje verder heb je de 15 meter hoge uitkijktoren de
Wijers aan de kant van de “Kleinen vijver”. Deze uitkijktoren staat hier sinds
de zomer van 2015. Bij het ontwerp van dit bouwwerk is er veel aandacht
gegaan naar de integratie in de natuurlijke omgeving. Om de impact zo klein
mogelijk te maken heeft men zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke
materialen. Ik ga volledig naar boven in de uitkijktoren om een prachtig
uitzicht te hebben over meerdere vijvers. Het uitzicht over het vijvergebied is
adembenemend.
Ik fiets vervolgens naar de Teut
-Tenhaagdoornheide, dat ook deel uitmaakt van de Wijers. De Teut in Zonhoven
vormt samen met Ten haagdoornheide in Houthalen-Helchteren een uitgestrekt
natuurgebied van meer dan 1700 hectaren en mag zich grootste heidegebied van Midden
Limburg noemen. De afwisseling van beekdalen, grote plassen, vijvers, vennen, zandduinen,
naald- en loofbossen, akkertjes, graslanden en heideterreinen zorgen ervoor dat
het leuk is om er te zijn. Om het gevarieerde landschap in stand te houden, worden
diverse beheerwerken uitgevoerd. Zo worden er schapen gebruikt voor het
begrazen van de heide en graslanden onder toezicht van herders. Het fietspad
loopt rechtdoor in dit prachtige natuurgebied. Je kan genieten van de
unieke stilte en de uitgestrektheid van dit heidegebied.
Archeologische vondsten hier in dit gebied waaronder de prehistorische polijststeen of
holsteen, geven aan dat het grondgebied al vroeg
werd bewoond. De mens heeft hier het landschap continu veranderd. Oerbossen
werden gekapt voor primitieve akkers en graasweiden. Omdat de gronden snel
verarmden, werden de gronden weer verlaten en er kwam heide in de plaats. In de
verschillende beekvalleien werd destijds turf gestoken. Zo ontstonden er
waterpartijen die ingericht werden voor viskweek. Hooilanden werden aangelegd
om te voorzien in noodzakelijke veevoeding. Door de ontginning van steenkool in
de zeer nabije omgeving, werden woeste gronden bebost met naaldhout dat diende
als stuthout in de mijngangen en werd een kolenspoor dwars door het gebied
gelegd, dat nu dient als fietspad. Het unieke aan dit reservaat is dat deze
rijke geschiedenis zijn sporen heeft achtergelaten, resulterend in een
gevarieerd landschap.
Ik kom aan in Winterslag en passeer hier C-mine.
Het is de naam voor een ontwikkelingsproject van de voormalige steenkoolmijn van Winterslag in Genk.
Ik kan hier de mijnschacht zien.
Ik fiets nu richting natuurgebied de “De
Maten” en bereik de “Grote Huiskenswijer”. Ook weer een stukje prachtige natuur
met zand, duinen, heide, vijvers, riet en bossen. Hier ga ik ook even stoppen
om te genieten van het landschap.
Vervolgens bereik ik terug het Albertkanaal en
bereik het sluizencomplex in Diepenbeek. Ik fiets een stukje langs het
Albertkanaal en kom vervolgens terug aan in Bokrijk. Ik fiets nogmaals door het
water. Ik merk bij het naderen van de avond dat er nu al veel minder volk hier
is dan tijdens de vroege namiddag.
Na deze prachtige fietstocht in De Wijers keer ik terug naar huis. Het was zeker de moeite waard om deze streek te verkennen. Eigenlijk hoef je niet ver te reizen om te kunnen genieten van mooie landschappen.